Sinds de invoering van de Woningwet 2015 in Nederland is de wooncoöperatie een officieel erkende vorm tussen huur en koop, een derde woonvorm. Voor lokale initiatiefnemers én lokale overheden biedt collectief eigendom een manier om wonen betaalbaar te houden. Het realiseren van wooncoöperaties blijkt in praktijk echter niet eenvoudig.
In de ideale wooncoöperatie is er sprake van collectief bezit van een of meerdere gebouwen, waarbij de huurders van het collectief huren. Doordat er geen sprake is van winstoogmerk, kunnen de huren over een lange periode stabiel blijven.
Arie Lengkeek, een van de bestuurders van het Rotterdams Woongenootschap, ziet de wooncoöperatie als oplossing voor de nood in het middensegment van de woningmarkt, de zogenoemde middeldure huur. Mensen met een middeninkomen komen niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en hebben de laatste jaren, met name in steden met hoge huizenprijzen, steeds minder mogelijkheden voor betaalbare huisvesting. Om de stichtingskosten van wooncoöperaties voor middengroepen te verlagen, is het volgens Lengkeek nodig om op te schalen van kleinschalige en unieke oplossingen naar standaardproductie in gebiedsontwikkelingen.
Maar de haalbaarheid van wooncoöperaties wordt op de proef gesteld door twee hobbels: de hypotheekverstrekking van wooncoöperaties en de voorfinanciering van projecten.
Volgens Marijke Raap, programmamanager Woningbouw bij de gemeente Amsterdam, zijn drie elementen van essentieel belang om wooncoöperaties te helpen: